Staalskeletbouw

Staalskeletbouw is een bouwwijze waarbij met lijnvormige, stalen elementen zoals liggers, kolommen en stabiliteitsvoorzieningen een skeletconstructie wordt samengesteld. De ruwbouw wordt ingevuld met vloeren, wanden, daken en gevels en afbouwelementen zoals trappen. Deze scheiding van draagconstructie en afbouw biedt vrije indeelbaarheid van plattegronden en gevels. Door de hoge mate van prefabricage, de grote maatvastheid en de droge montage is de bouwsnelheid hoog.
De eerste gebouwen met een ijzeren skeletconstructie staan in Engeland. Een vroeg voorbeeld is de Ditherington vlasfabriek in Shrewsbury (1797). IJzer heeft een hoog gehalte aan koolstof van circa 4% en is daardoor bros. Heden geproduceerd staal heeft een genormeerd maximumgehalte van 0,2% koolstof en is daardoor taaier. Één van de eerste gebouwen met een zelfdragend skelet uit staalprofielen is de Ménier chocoladefabriek nabij Parijs (1872). Staalskeletbouw koppelt grote sterkte, elasticiteit en taaiheid aan een laag eigen gewicht. Met deze eigenschappen stond de bouwwijze rond 1900 aan de basis van de ontwikkeling van de wolkenkrabbers in de Verenigde Staten.

Vier woningen aan de Landbouwstraat in Amsterdam zijn waarschijnlijk de vroegste Nederlandse gebouwen met een volledig staalskelet. Deze zijn door architect Dirk Roosenburg ontworpen volgens het Engelse Dorlonco-bouwsysteem. Na de beurskrach van 1929 daalde de staalprijs sterk en nam staalskeletbouw in Nederland een grote vlucht. Bekende voorbeelden zijn de Parklaanflat en Bergpolderflat van architect Willem van Tijen (1933 en 1934), twee woningblokken aan de Erasmuslaan en Prins Hendriklaan in Utrecht van architect Gerrit Rietveld (1934) en de atelierwoningen in Amsterdam van architecten Piet Zanstra, Jan Giesen en Karel Sijmons (1934).